Inhoud
Cellulaire ademhaling is het proces waarbij cellen suiker- en vetmoleculen afbreken en de energie die vrijkomt bij deze reacties omzetten in een andere vorm, zodat deze direct beschikbaar is voor de andere functies van de cel. Cellulaire ademhaling creëert twee belangrijke bijproducten of residuen, hoewel het in sommige omstandigheden ook een derde type bijproduct kan creëren.
Kooldioxide
Het belangrijkste afval dat wordt geproduceerd tijdens cellulaire ademhaling is kooldioxide. Elk glucosemolecuul, een van de meest voorkomende eenvoudige suikers, produceert zes moleculen koolstofdioxide tijdens aërobe ademhaling (dat wil zeggen, bij cellulaire ademhaling is zuurstof betrokken). Koolstofdioxide wordt door het celmembraan in de bloedbaan gediffundeerd, waar het terug naar de longen wordt gebracht en bij uitademing wordt afgegeven.
Water
Water is een ander restbijproduct van cellulaire ademhaling. De afbraak van een glucosemolecuul door aërobe ademhaling produceert zes moleculen water. In tegenstelling tot kooldioxide is water echter geen afvalstof waarvoor een speciale behandeling nodig is, aangezien cellen en bloed voornamelijk uit water bestaan.
Melkzuur
Cellen kunnen ook energie uit glucose halen, zonder het gebruik van zuurstof, via een proces dat fermentatie of anaërobe ademhaling wordt genoemd. Vooral spieren vertrouwen op dit proces tijdens de beginfase van zware inspanning, bijvoorbeeld tijdens het hardlopen. Tijdens dit proces wordt glucose afgebroken om energie te produceren en twee moleculen van een organische verbinding genaamd pyruvaat, die vervolgens chemisch wordt veranderd in lactaat. Overtollig lactaat wordt geleidelijk via de bloedbaan naar de lever gevoerd, waar het weer wordt omgezet in pyruvaat. Het fermentatieproces dat tijdens de run in spiercellen plaatsvindt, lijkt in zekere zin op het proces van alcoholische fermentatie. Gist metaboliseert suiker in afwezigheid van zuurstof; spiercellen geven lactaat af als afval, en gist geeft alcohol en ethanol af.