Inhoud
De wetenschap van het aanwijzen van een ras op basis van de kenmerken van de schedel wordt craniofaciale antropometrie genoemd. Forensisch antropologen bepalen identificatie door een biologisch profiel te ontwikkelen, aangezien raciale groepen kenmerken gemeen hebben. Deze methode is niet 100% nauwkeurig en is meestal nuttiger in landen als de VS, waar een groot deel van de bevolking afkomstig is uit geografisch verre oorden. Naarmate de rassen zich echter vermengden, werd craniofaciale identificatie problematischer. Er zijn drie hoofdgroepen: blank, mongoloïde en neger.
Kaukasisch
Blanken, of blanken, mensen van Europese afkomst hebben relatief geen prognathisme (onderkaakverlenging) en relatief weinig projectie van de alveolaire kam of van de botten die de tanden bevatten. De gezichten zijn meestal kleiner, met een traanvormige neusholte en torenachtige neusbeenderen. Het gehemelte is driehoekig en de schedel heeft een schuine oogvorming. Het voorhoofd en de schedel zijn prominent aanwezig.
Mongooltje
Mongoloïde of Aziatische mensen met kleine (indien aanwezig) verlengingen van de onderkaak en neusgaten, naast een ovale neusholte. De neusbeenderen zijn tentvormig en het gehemelte is hoefijzervormig. De oog-orbitaal is rond en niet gekanteld, en de schedel is meestal afgerond.
Negroid
Zwarte of negroïde mensen wiens schedels een brede, ronde neusholte hebben en geen neusgat. Er is een opmerkelijke gezichtsprojectie op de kaak en mond, evenals een rechthoekig gehemelte. De oogkas is vierkant of rechthoekig. De schedel is dolichocephalisch, wat betekent dat hij naar verhouding langer van voren dan van achteren is.